Stedum, 16 april 2017

Ha, het eten staat weer buiten, was mijn eerste gedachte toen ik ongeveer een maand geleden de twee koetjes – een kalf en pink – van Evert en Krista in het weiland vlak bij ons huis zag staan. Het zijn beide kruisingen tussen een melkkoe en een ‘Belgische Blauwe’ vleesstier. (Huh?) Ieder najaar laten beide ‘professionele hobbyboeren’ het oudste beest slachten. Het vlees verkopen ze in pakketten van 10 kilo en zelf eten ze er ook van.

Ze zorgen liefdevol voor hun beesten; hun eerste koe had een gevoelige neus, die smeerden ze in zodat die niet in de zon zou verbranden. Het jongvee krijgt goed voer, genoeg ruimte en zo weinig mogelijk geneesmiddelen. Ze hebben ook namen: Christien en Johanna. Maar als je zo’n band hebt met die dieren, is het dan niet moeilijk om ze naar de slacht te brengen?

“Ja, dat vraagt iedereen”, zegt Krista. “Ik had het wel bij de eerste koe: wil ik dit wel eten?” Ze houdt een denkbeeldige vork omhoog met een lap vlees er aan voordat die in de pan glijdt. “Ik was het ook niet gewend. Maar het was wel mooi vlees en ik heb het toch gewoon gegeten. Later had ik daar geen problemen meer mee. Nee, je hebt ze niet om binnen op de bank te liggen. En ze zijn ook best duur, weet je hoeveel voer er in gaat? En dat ze namen hebben is gewoon handig om ze uit elkaar te houden als we er over praten.”

“Echt leuk is het natuurlijk nooit om ze naar de slacht te brengen”, vult Evert aan. “Maar het hoort er bij. Het is wel de reden waarvoor je ze hebt: het vlees. Nu zijn ze nog leuk en handelbaar. Veel energie gaat ook in de groei zitten. Na twee jaar zijn ze uitgegroeid. Dan worden ze gewoon vervelend. Nu druk ik dit kalf opzij, maar als ze zo groot is als die ander lukt mij dat niet meer. Deze zou wel eens heel lastig kunnen worden”, zegt hij terwijl hij Johanna voor de zoveelste keer opzij drukt. Het kalf heeft inmiddels mijn mouw vol gekwijld en naar mijn fototas gehapt.
Evert vervolgt: “Natuurlijk zorgen wij er goed voor. En als je goed zorgt voor je beesten, zorgen ze ook goed voor jou; je krijgt gewoon beter vlees.”

Het houden van de dieren (naast de twee koeien hebben ze ook nog 35 schapen en 63 lammeren) is voor hen meer dan een hobby. Evert: “We kunnen er niet van leven, dus we hebben allebei nog werk ernaast. We wilden allebei boer worden, maar dat zit er gewoon nu niet in. We hoeven echt niet bij de bank om een miljoen te vragen voor een eigen bedrijf. Krijgen we niet.

We vergroten nu onze schuur. De muur moet opnieuw opgemetseld worden in verband met aardbevingsschade. We hebben er nu zelf geld bijgelegd om het wat uit te breiden. Tot nu toe stond een deel van de schapen in de winter bij mijn vader in de schuur. Straks kunnen we ze allemaal hier onderbrengen. Maar ja, je weet hoe dat gaat, dan willen we natuurlijk weer uitbreiden. Bij deze beesten heb je minder te maken met zaken als mestwetgeving. Je moet wel vijfhonderd schapen hebben om het rendabel te krijgen. Maar we houden het zeker in ons achterhoofd om hier in de toekomst van te kunnen leven.

Lees ook het artikel van Math M.Willems in De Stedumer van oktober 2016

Terug>>